In de paasvakantie kwamen mijn Malinese ‘zusjes’ Fatou en Mariam uit Bamako me opzoeken in Segou. Ik had maar een ding voor ogen en dat was deze dames eens goed te verwennen. Na een dagje zwembad en een dagje markt en familiebezoek, besloot ik hen de derde dag mee te nemen naar de
Ndomo, een kunstenaarscollectief in de stad waar gewerkt wordt met de plantaardige schildertechniek
bogolan.
In vroegere tijden werd
bogolan gebruikt om gewaden en omslagrokken mee te versieren. De geometrische figuren hadden allemaal een symbolische betekenis en dienden als een subtiel communicatiemiddel binnen de familie en daarbuiten. Tegenwoordig lijkt
bogolan vooral een toeristenbusiness te zijn geworden.
Bogolan-schilders werken in totaal met vier basiskleuren. Gedroogde bladeren (
ngalaman) leveren een okergele kleurstof. Een aftreksel van boomschors (
npeku) geeft een roodbruine kleur en met traditionele zeep wordt het gebroken wit van de handgemaakte katoenen stof feller gemaakt. Zwart, tenslotte, ontstaat door een chemische reactie tussen de in
ngalaman gedompelde stof en ijzerhoudende rivierklei. Dit natuurlijke wonder gaf de techniek haar naam:
bogolan bekent letterlijk “het effect (
lan) van modder (
bogo)”.
Na een rondleiding door het atelier mochten mijn zusjes en ik ook zelf een
bogolan-doekje maken. Alle drie kregen we een modderpapje en een stukje katoen aangereikt. Na een kwartiertje kliederen, werden onze meesterwerkjes gewassen en in de zon gedroogd. Ondanks de herhaaldelijke klaagzang van Mariam en Fatou dat ze het helemaal hadden verprutst, meende ik toch ook een glimp van trots op hun gezichten te kunnen ontwaren.






